Als echte Feyenoord-supporter ben ik op mijn gelukkigst in de Kuip. Die plek heeft gewoon echt iets magisch. Iets wat je in geen enkel ander stadion kunt vinden. Het moment dat ik voor de eerste keer de kolkende Kuip binnenstapte kan ik mij nog goed herinneren. Ik werd echt overvallen door de sfeer. Mijn vader was mij op een gegeven moment zelfs kwijt. Hij was al naar de stoelen gelopen terwijl ik nog met open mond bij de deuren stond. Eenmaal bij de juiste stoelen aangekomen zong ik natuurlijk direct mee met alle clubliederen die ik de weken daarvoor uit mijn hoofd had geleerd. Uit volle borst. Zelfs de “Komen wij uit Rotterdam?”, waarop de andere kant van het stadion antwoordt met “Ken je dat niet horen dan?” schreeuw ik tot op de dag van vandaag altijd loeihard mee. En dat alles terwijl ik helemaal geen Rotterdammer ben.
Ik weet niet beter dan dat er bij ons thuis gesproken wordt met een Rotterdamse bek en dat Feyenoord de enige juiste voetbalclub is om fan voor te zijn. Of nou ja, zoals mijn vader altijd zegt: “Alles behalve 020!”. De naam van die ene voetbalclub wordt bij ons thuis ook niet uitgesproken. Mijn broer, die niks met voetbal heeft, zegt het voor de grap wel eens om te stangen. Ik zeg dan altijd “Ga je mond spoelen”, terwijl mijn vader dreigt hem te onterven. Allemaal natuurlijk voor de gein maar als je als 020’er bij ons thuis komt heb je al wel een nadeel. Je zult waarschijnlijk het kleinste stukje vlees krijgen op een barbecue en het toiletpapier zal bij jou toevallig nét op zijn.
Nog zo’n dingetje: dat schoonmaakmiddel. Wanneer ik door de Action loop kan ik het gewoon niet laten alle etiketten naar de andere kant te draaien. Er lopen daar ook kinderen hé! Die ga je toch niet op zo’n jonge leeftijd verpesten. Mijn moeder heeft één keer het lef gehad zo’n fles te kopen. Mijn vader en ik hadden direct een zwarte stift gepakt. De naam werd doorgestreept en er werd in blokletters FEYENOORD boven geschreven. Mijn moeder heeft nooit meer zo’n fles gekocht. Daarbij werkt de allesreiniger van de Albert Heijn veel beter.
Wanneer ik mensen voor het eerst ontmoet kijken ze er soms wel van op dat ik uit Steenwijk kom omdat ik een aardig Rotterdamse tong heb. Ik kan er wel om lachen. Wanneer ik met vrienden uit Rotterdam samen ben kan ik niks anders dan te praten met “kennen en kunnen”. Terwijl ik met vrienden uit Steenwijk wel eens een poar letters kan inslikk’n met een accentje. Dat kan misschien ook komen door de hoeveelheid bier wat er tegen die tijd is ingegoten. Vooral deze twee taaltjes door elkaar is één grote comedyshow voor mijn omgeving. Stel je even voor: een brutale Rotterdamse uitspraak met een paar ingeslikte e’tjes. Dan kom je toch al niet meer zelfverzekerd over? Conclusie: altijd nuchter zijn en de Rotterdammers en Steenwijkers niet bij elkaar hebben, dan kan ik ook niet vermixt raken. Tja, één van die twee gaat al niet lukken. Ik zeg niet welke…
Ik moet altijd het hardste lachen wanneer ik met m’n vader bij mijn opa en oma ben. Want even ter uitleg: mijn vader komt uit Rozenburg, evenals mijn beide broers. Alleen mien moe en ik komen uit Steenwijk. M’n moeder praat trouwens ook totaal niet Steenwijks. In ieder geval, bij m’n opa is het altijd zo fijn om Rotterdams brutaal naar elkaar te doen. Altijd met een lach en een lading respect hoor, maar het is altijd zo lekker direct en tegelijkertijd gezellig. Omdat m’n opa en oma zo ver weg wonen zie ik ze niet vaak. Ik vind dit verschrikkelijk. Niet voor het één of ander, maar ze zijn er nu nog. Het liefste ga ik elke week even heen en weer om een potje backgammon van m’n opa te verliezen. Winnen lukt me ook wel eens maar dan nooit met meer dan 1 punt. Daarnaast maakt hij me na dat ene potje toch meteen weer in bij de volgende. Het gaat me ook helemaal niet om dat spel. Ik vind het gewoon zo leuk dat een spel ons zo kan verbinden. Hetzelfde met mijn vader. Hij is helemaal niet van de spelletjes en zit het liefste gewoon op de bank te kijken naar een programma als Gold Rush. Toch, wanneer ik het koffertje van backgammon pak, zegt hij eigenlijk nooit nee. Net als mijn opa. Als mijn vader en opa tegen elkaar zitten te spelen, moet je echt elke seconde goed opletten om te snappen hoe ze het spelen. Dat gaat zo retesnel man. En die twee zijn ook echt aan elkaar gewaagd dus het is ook zo spannend. Nu moet ik zeggen dat ik het ook steeds beter en sneller begin te spelen. Ik heb het spel geleerd van mijn vader toen ik 6 was en sindsdien elke zomer op de camping minimaal 1x per dag gespeeld. Dus inmiddels moet ik het ook wel een beetje goed kunnen zou je denken. Misschien ligt het aan de kleur. Bij backgammon heb je namelijk bruine en witte stenen waar mee gespeeld wordt. Mijn vader speelt altijd met bruin. Ik heb letterlijk nog nooit een pot gespeeld waar in ik met bruin mocht spelen. Dan speelt meneer gewoon niet. De enige keer wanneer mijn vader met wit speelt, is tegen mijn opa. Daar gaat het namelijk precies hetzelfde: opa speelt altijd met bruin.
Ik haak af, terug naar Rotterdam. Ik weet niet wat ik er mee heb maar het zit er nou al helemaal in. En reken maar dat mijn kinderen het ook met de paplepel ingegoten krijgen. De Rotterdamse haven, de Zwaan, de Koopgoot, de kubuswoningen en natuurlijk het stadion van Feyenoord; Rotterdam voelt als thuis. Zoals Gerard Cox zei: “Toch hou ik van je, Rotterdam”. Ik heb ook altijd gezegd dat ik ooit in Rotterdam gewoond wil hebben. Als de mogelijkheid daar is, verwezenlijk ik dit alsnog. De tijd zal het leren. In de tussentijd zal ik met mijn vader naar de Kuip blijven gaan en zo hard als ik kan “Komen wij uit Rotterdam?” beantwoorden met: “Ken je dat niet horen dan?”.